De jongste jaren is in verschillende landen een toename vastgesteld van de incidentie, de ernst en de sterfte
tengevolge van Clostridium difficile-infecties (CDI). Het opduiken van een hypervirulente stam, PCR ribotype
027, kan hiertoe hebben bijgedragen. Hoewel in sommige landen, waaronder Duitsland, reeds meerdere
jaren vóór het opduiken van deze stam een toename van de incidentie werd beschreven. Recente publicaties
suggereren dat de frequentie en de ernst van de gevallen van Clostridium difficile diarree ook zijn toegenomen
in de gemeenschap. Dit zowel in populaties met een hoog risico als in populaties waarvan voorheen werd
uitgegaan dat zij een laag infectierisico liepen, en bij kinderen.
Dit rapport vormt een synthese van de beschikbare gegevens voor de epidemiologie van CDI in België.
De geanalyseerde gegevens zijn de gegevens van de nationale surveillance van CDI in de Belgische
ziekenhuizen van 2007 tot 2010, de gegevens van de ziekenhuisverblijven van 1999 tot 2008 en de gegevens
van het overlijdensregisters van 1998 tot 2008.
Deze verschillende bronnen bevestigen een aanzienlijke toename van de incidentie van CDI en de sterfte
tengevolge CDI tijdens het laatste decennium. Er is wel een stabilisatie van de incidentie (en zelfs een lichte
daling in 2010), en een daling van de sterfte, voor de laatste jaren waarvoor gegevens beschikbaar zijn. De
evolutie van de incidentie van nosocomiale gevallen (aanvang van de symptomen meer dan 2 dagen na de
opname in het meldende ziekenhuis) is parallel aan de evolutie van de niet-nosocomiale gevallen (waarvan
de meerderheid afkomstig is uit de gemeenschap).
De evolutie van de incidentie van CDI en de sterfte tengevolge CDI in ons land volgt de trends
waargenomen in andere landen. De incidentie in België is vergelijkbaar met de incidentie gerapporteerd in
Frankrijk en Nederland.
De grote variatie van de incidentie tussen de ziekenhuizen suggereert dat een belangrijk aandeel van deze
infecties, hoewel moeilijk kwantificeerbaar, te vermijden is door een betere preventie.
De incidentie van CDI varieert naargelang het seizoen, met een piek in maart/april. De niet-nosocomiale
gevallen volgen dezelfde seizoensgebonden evolutie als de nosocomiale gevallen.
Van alle patiënten met CDI bedroeg de mediane leeftijd 78 jaar, de vrouwen waren meer vertegenwoordigd
(59%) en ouder. De nosocomiale gevallen van CDI vertegenwoordigden 63,3% van de gevallen. Het
percentage nosocomiale recurrente opstoten bedraagt 8% (14% niet-nosocomiaal). De helft van de
nosocomiale CDI-gevallen duikt meer dan twee weken na de opname op. Veertien procent van de
patiënten opgenomen in het ziekenhuis voor een diarree met Clostridium difficile heeft de symptomen zien
optreden in een rust- en verzorgingstehuis. Pseudomembraneuze colitis als complicatie van CDI, komt
voor in 2% van de nosocomiale gevallen (6% van de niet-nosocomiale gevallen). In 0,5% van de
nosocomiale gevallen kan de doodsoorzaak van de patiënt worden toegeschreven aan de CDI (vs. 1,3% van
de niet-nosocomiale gevallen).
De deelname van ziekenhuizen aan de epidemiologische surveillance is zeer hoog. Hoewel de deelname aan
het microbiologische deel veeleer zwak is, lijkt het percentage ziekenhuizen met de stam ribotype 027 in
2010 niettemin te dalen.
Tot besluit: de incidentie van de CDI heeft zich sinds 2007 op een hoog niveau gestabiliseerd, maar de
sterfte toegeschreven aan CDI is gedaald.