TY - RPRT T1 - Epidemiologie van Clostridium difficile infecties in Belgiƫ: Rapport 2012 Y1 - 2012 A1 - Viseur,N. A1 - Marie-Laurence Lambert KW - 2012 KW - Belgiƫ KW - Clostridium KW - Clostridium difficile KW - infecties KW - rapport AB -

Dit rapport vormt een synthese van de beschikbare gegevens voor de epidemiologie van Clostridium
difficile-infecties (CDI) in België: gegevens van de nationale surveillance van CDI in de Belgische
ziekenhuizen van 2007 tot 2011, gegevens van de ziekenhuisverblijven van 1999 tot 2009 en gegevens
van de overlijdensregisters van 1998 tot 2009.
De verschillende bronnen bevestigen de aanzienlijke toename van de incidentie van CDI-gevallen in
ziekenhuizen en de sterfte door CDI in het laatste decennium alsook de stabilisatie van de incidentie op
een hoog niveau sinds 2007 en de sterke daling van de sterfte sinds 2004. In 2009 bedroeg de sterfte
geassocieerd met enterocolitis ten gevolge van Clostridium difficile in België 1,0/100.000 inwoners. In
2011 bedroeg de gemiddelde incidentie van alle CDI-gevallen in de Belgische ziekenhuizen 1,42 per
1000 opnamen. Het aantal ziekenhuizen dat epidemieën rapporteert (≥ 3 gevallen/10.000 ligdagen) is
sinds 2010 sterk gedaald. De evolutie van de incidentie van CDI-gevallen verworven in het ziekenhuis
(begin van de symptomen 2 dagen of meer na de opname in het meldende ziekenhuis) loopt parallel
met de evolutie van de andere gevallen (meestal gemeenschapsgebonden). In België zijn er geen
argumenten voor een toename van de incidentie van de ernstige gevallen van CDI verworven in een
gemeenschap, zoals beschreven in de literatuur voor andere landen.
De evolutie van de incidentie van CDI en de sterfte tengevolge CDI in ons land volgt de trends
waargenomen in andere landen. De incidentie in België is vergelijkbaar met de incidentie gerapporteerd
in Frankrijk en Nederland.
De incidentie van de CDI varieert sterk van ziekenhuis tot ziekenhuis. Wat betreft het aantal en de
gemiddelde duur van de opnames, zijn de ziekenhuizen die een geringe incidentie rapporteren
vergelijkbaar met de ziekenhuizen die een hogere incidentie rapporteren. Dit doet vermoeden dat het
incidentieverschil slechts in beperkte mate toe te schrijven is aan de verschillen in de
patiëntenpopulatie (case-mix) en dat er dus een groot potentieel voor preventie bestaat.
De incidentie van CDI varieert naargelang het seizoen, met een piek in maart/april. De gevallen
verworven in het meldende ziekenhuis volgen dezelfde seizoensgebonden evolutie als de andere
gevallen.
Van alle patiënten met CDI (2007-2011) bedroeg de mediane leeftijd 78 jaar, waren vrouwen meer
vertegenwoordigd (56%) en ouder. De CDI-gevallen verworven in het meldende ziekenhuis
vertegenwoordigden 63,2% van de gevallen. Acht procent van de CDI die 2 dagen of meer na de
opname in het meldende ziekenhuis optreden en 13% van de andere CDI zijn recurrente opstoten. De
helft van de CDI-gevallen verworven in het meldende ziekenhuis duikt meer dan twee weken na de
opname op. Dertien procent van de patiënten opgenomen in het ziekenhuis voor een diarree met
Clostridium difficile heeft de symptomen zien optreden in een rust- en verzorgingstehuis.
Pseudomembraneuze colitis als complicatie van CDI, komt voor in 1,5% van de gevallen verworven in
het meldende ziekenhuis (6% van de andere gevallen). In 0,4% van de gevallen verworven in het
meldende ziekenhuis kan de doodsoorzaak van de patiënt worden toegeschreven aan de CDI (vs.
1,1% van de andere gevallen). Er werd inderdaad verwacht dat de andere gevallen ernstiger zouden
zijn omdat de patiënten voor de CDI zijn opgenomen.
De deelneming van de ziekenhuizen aan de epidemiologische surveillance is heel groot. Gemiddeld
70% van de ziekenhuizen rapporteert het hele jaar door gevallen terwijl de wettelijke verplichting
slechts 6 maanden inhoudt. Sinds 2011 neemt 60% van deze ziekenhuizen ook deel aan het
microbiologische onderdeel. Deze gegevens suggereren een daling van het ribotype 027 sinds 2009 en
de vervanging ervan door andere ribotypes, zoals 014, 002, 078 en 020.
Sinds dit jaar heeft de link tussen de gegevensbank van het referentielaboratorium en de
epidemiologische gegevens de mogelijkheid geboden om de ribotypes met de klinische CDI-gevallen te
associëren. De gegevens tonen geen verschil met de verspreiding van de ribotypes volgens de CDI, al
dan niet verworven in het meldende ziekenhuis, volgens leeftijd en geslacht van de patiënt.
Op de jaarvergadering van de werkgroep voor de verbetering van de surveillance van CDI in
ziekenhuizen zijn bepaalde beslissingen genomen, met name:

PB - WIV-ISP CY - Brussels ER -