%0 Report %D 2021 %T Surveillance van COVID-19 vaccinatie bij zorgverleners in België. Intermediaire resultaten tot en met 31 mei 2021 %A Lucy Catteau %A Matthieu Billuart %A Ben Serrien %A Pierre Hubin %A Freek Haarhuis %A Amber Litzroth %A Veerle Stouten %A Chloé Wyndham-Thomas %K COVID-19 %K Health Care Sector %K vaccination coverage %X

De zorgverleners werden door de Task Force Vaccinatie aangewezen als de tweede prioritaire groep voor de nationale vaccinatiecampagne, na de bewoners en het personeel van woonzorgcentra (WZC). Hoewel sommigen van hen gevaccineerd werden in het kader van hun werk in WZC, vond de vaccinatie van deze groep in twee fasen plaats, beginnend op 18 januari 2021 met de vaccinatie van de zorgverleners in ziekenhuizen en vanaf 1 februari 2021 met die van de eerstelijnszorgverleners (ambulante praktijk en collectieve zorginstellingen). Eind mei 2021 was de overgrote meerderheid van alle erkende zorgverleners in België, uitgenodigd om zich te laten vaccineren tegen COVID-19. Op 31 mei, op basis van de gekoppelde gegevens van de CoBRHA database met alle erkende zorgverleners in België en met het nationale COVID-19 vaccinatieregister (Vaccinnet+), bereikte de vaccinatiegraad onder de in België erkende zorgverleners die ten minste één dosis COVID-19 vaccin kregen, een nationaal gemiddelde van 73,5 %. Er werden verschillen tussen de gewesten en gemeenschappen waargenomen met een variabele vaccinatiegraad voor een eerste dosis van een COVID-19 vaccin: 83,4 % in Vlaanderen, 73 % in Wallonië, 69,1 % in de Duitstalige Gemeenschap en 64,1 % in Brussel. Op diezelfde datum was de toediening van de tweede dosis nog aan het lopen en was slechts 58,3% van de erkende gezondheidswerkers in België volledig gevaccineerd. Uit de huidige analyse blijkt dat de vaccinatiegraad van zorgverleners toenam met de leeftijd en er werd geen significant verschil waargenomen tussen mannen en vrouwen. De vaccinatiegraad varieerde ook per beroepscategorie, waarbij de hoogste vaccinatiegraad werd bereikt bij artsen, apothekers en tandartsen (86,3 %), maar een lagere vaccinatiegraad bij kinesitherapeuten (69,4 %) of vroedvrouwen (66,9 %). De meerderheid van de zorgverleners kreeg het Comirnaty® vaccin (Pfizer/BioNtech) (61,7 %), het eerste COVID-19-vaccin dat in België beschikbaar was, gevolgd door het Vaxzevria® vaccin (AstraZeneca-Oxford) (29,9 %). Het percentage gevaccineerde medewerkers in de gezondheidszorg dat geen tweede dosis kreeg en/of zich niet binnen de aanbevolen termijn liet registreren, was globaal gezien laag (1,8 %). Ook het effect van vaccinatie op de epidemiologische indicatoren van de COVID-19-epidemie werd geanalyseerd bij zorgverleners. De lage incidentie van COVID-19-gevallen en COVID-19- hospitalisaties die tijdens de derde golf van de epidemie bij medewerkers in de gezondheidszorg is waargenomen, in vergelijking met de incidentie geregistreerd bij de algemene bevolking, wijst op het gunstige effect van massavaccinatie van deze tweede prioritaire groep. Ondanks bepaalde beperkingen waarmee bij de interpretatie rekening moet worden gehouden, wijzen deze intermediaire resultaten op zowel successen als tekortkomingen in de vaccinatiecampagne voor zorgverleners. Deze resultaten kunnen de bevoegde autoriteiten helpen bij het selecteren van specifieke groepen die moeten worden geconsulteerd om de belemmeringen voor vaccinatie op te sporen en om de doelgroepen te kiezen voor de inhaalcampagnes. Dit is van cruciaal belang voor een succesvolle vaccinatiecampagne, aangezien de vaccinatiegraad onder medewerkers in de gezondheidszorg correleert met hun bereidheid om vaccinatie tegen COVID-19 aan hun patiënten aan te bevelen. Daarbij moet opgemerkt worden dat de mogelijkheid om zich te laten vaccineren nog steeds wordt aangeboden aan zorgverleners, die dit wensen nadat ze aanvankelijk geweigerd hebben.

%I Sciensano %C Belgium %P 25 %8 Juni 2021 %G eng %M D/2021/14.440/46