Dit rapport beschrijft de resultaten van de vierde audit bij de erkende diabetesvoetklinieken in België (hierna “centra” genoemd). De resultaten worden vergeleken met die van eerdere audits. Tussen 2005 en 2014 werden vier audits georganiseerd. In alle audits werden in 20 tot 34 centra 5.510 diabetesvoetproblemen geregistreerd bij 4.917 unieke patiënten. De voetproblemen waren ofwel een diabetesvoetwonde van minstens Wagner-graad 2 en/of een actieve charcotvoet. De gegevens hadden betrekking op de kenmerken bij de aanvang van de opvolging en op de behandeling en de uitkomsten in de loop van 6 tot 12 maanden. Na de audit kregen de centra een feedbackrapport met benchmarking van hun prestaties op het vlak van een aantal kwaliteitsindicatoren. Het volledige rapport kan men downloaden via volgende link: https://rebrand.ly/iqedfootfullreport
Met betrekking tot diabetesvoetwonden kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
- Een late doorverwijzing naar een centrum was geassocieerd met een hogere ernst van de wonde en slechtere uitkomsten. Het doorverwijzingsuitsel daalde significant tussen audits 3 en 4, wat suggereert dat de inspanningen om het uitstel te reduceren, vruchten afwerpen.
- De aanbevolen behandelingsstrategieën werden op grote schaal door de centra gevolgd. In meer dan 80% van de gevallen van plantaire midden- en achtervoetwonden werd drukontlasting toegepast. Bijna 80% van de patiënten met perifeer vaatlijden onderging vasculaire beeldvorming. Bij nagenoeg 70% van de patiënten met ernstige ischemie werd revascularisatie uitgevoerd. De variatie tussen de centra moet worden aangepakt door praktijken tussen de centra uit te wisselen.
- De helft van de wonden genas tijdens de opvolging. In de laatste audit werd bij minder dan 3% van de patiënten een majeure amputatie uitgevoerd. Dit resultaat verhoudt zich gunstig t.o.v. dat van andere studies, vooral als we rekening houden met de hoge ernst van wonden in IKED-Voet en de hoge prevalentie van comorbiditeiten.
- De secundaire preventie was adequaat, zoals blijkt uit het verschaffen van preventief schoeisel aan bijna 75% van de patiënten en de organisatie van een podologische opvolging bij 70% van de patiënten. Ook hier was de variatie tussen de centra groot en zou ze beter moeten worden begrepen en opgevolgd.
- De reikwijdte van de vragenlijst was ruim. We kunnen verwachten dat de last van de gegevensverzameling relatief hoog is ten opzicht van andere vergelijkbare auditsystemen. Verdere inspanningen zijn nodig om deze last te verminderen.
Met betrekking tot actieve charcotvoet kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
- De behandeling en de uitkomsten van actieve charcotvoet waren gunstig vergeleken met de beperkte gegevens in de literatuur. De percentages van immobilisatie tot aan de knie waren hoog en de immobilisatieduur was kort. Maar het lijkt erop dat de korte immobilisatieduur gepaard ging met een hoge kans op recidief. Deze bevinding verdient nadere aandacht. Prospectieve opvolging over een periode van 1 jaar (in plaats van 6 maanden) kan nodig zijn om de uitkomsten van actieve charcotvoet adequaat te bestuderen.
- De analyse op het niveau van de individuele audits en centra werd bemoeilijkt door het beperkte aantal geregistreerde gevallen van actieve charcotvoet, dit als gevolg van zijn zeldzame aard. Het uitbreiden van de registratie, bijvoorbeeld door het registreren van alle gevallen van actieve charcotvoet tijdens de inclusieperiode van 1 jaar, moet overwogen worden.