Dit rapport beschrijft de resultaten van de zevende audit bij de erkende diabetes voetklinieken in België (hierna “centra” genoemd). De resultaten worden vergeleken met die van eerdere audits. Tussen 2005 en 2020 werden zeven audits georganiseerd. De geregistreerde voetproblemen waren ofwel een diabetisch voetulcus (DVU) van minstens Wagner-graad 2 en/of een actieve Charcotvoet. De verzamelde gegevens hadden betrekking op de kenmerken bij de eerste consultatie en op de behandeling en de uitkomsten in de loop van 6 (audits 2-7) of 12 maanden (audit 1) opvolging. Na de audit kregen de centra een feedbackrapport met benchmarking van hun prestaties op het vlak van een aantal kwaliteitsindicatoren.
Met betrekking tot diabetische voetulcera kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
- Ondanks de COVID-19-pandemie bedroeg het mediane presentatieuitstel van patiënten in de centra in de meest recente audit 3 weken, hetgeen significant korter was dan in eerdere audits. Hoewel niet significant in audit 7, was het presentatieuitstel korter wanneer de patiënt reeds een voorgeschiedenis van DVU en/of Charcotvoet had. Dit suggereert dat de inspanningen om de zichtbaarheid van de centra te verhogen en de educatie van de patiënten te verbeteren, gewerkt hebben.
- De aanbevolen behandelingsstrategieën werden op grote schaal door de centra gevolgd. In audit 7 ontving 82% van de plantaire voorvoetulcera zonder PAV een vorm van drukontlasting, 81% van de patiënten met kritische ischemie van het onderste lidmaat onderging vasculaire beeldvorming en 67% van deze patiënten onderging revascularisatie.
- 44% van de index-ulcera genas tijdens de opvolging van 6 maand in audit 7. Dit aandeel nam lichtjes, maar significant af over de audits heen. 3% van de patiënten onderging majeure amputatie. 6,5% van de patiënten overleed tijdens de opvolgperiode. Deze resultaten zijn min of meer vergelijkbaar met die van andere studies, vooral als we rekening houden met de specifieke karakteristieken van de IKED-Voet-populatie: hoge ernst van de ulcera en hoge prevalentie van comorbiditeiten.
- Minder dan een op twaalf patiënten had aan het einde van de opvolgingsperiode op geen van beide voeten nog actieve ulcera. Dit benadrukt het chronische karakter van de diabetische voetproblematiek en het belang van preventieve handelingen.
- De secundaire preventie was aanvaardbaar. In audit 7 ontving ongeveer 60% van de patiënten aangepast schoeisel voor preventie van nieuwe ulcera of had dit in de afgelopen 2 jaar ontvangen. Bij 59% van de patiënten werd podologische opvolging voorzien na genezing van het DVU.
- Er werd geen significante negatieve impact van de COVID-19-pandemie waargenomen op de ernst van de ulcera, de uitgevoerde behandelingen of de uitkomst na 6 maanden opvolging.
Met betrekking tot actieve Charcotvoet kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
- In audit 7 genas 59% van de patiënten met actieve Charcotvoet (met of zonder gelijktijdig DVU) tijdens de opvolging. De percentages van immobilisatie tot aan de knie waren toereikend en de immobilisatieduur was kort, zowel in vergelijking met eerdere audits als met de beperkte gegevens uit de literatuur.
- 81% van de patiënten met een genezen actieve Charcotvoet ontving aangepast schoeisel, meestal orthopedische schoenen, of had dit in de afgelopen 2 jaar ontvangen.
Diabetische voet is een chronisch probleem waarbij acute opstoten onder de vorm van nieuwe DVU of (re-) activatie van Charcotvoet optreden. Het chronisch karakter van deze complicatie evenals de hoge (co-)morbiditeit bij de patiënt beïnvloeden de behandelmogelijkheden. Er moet steeds een evenwicht gevonden worden tussen de behandelprocessen om een DVU of een Charcotvoet zo snel mogelijk te genezen en een diabetische voet zo lang mogelijk in remissie te houden met een goede levenskwaliteit voor de patiënt.