In de winterperiode 2019-2020 zijn er 75 441 sterfgevallen geregistreerd. Dit
komt overeen met een oversterfte van 11,7% ten opzichte van het verwachte
aantal sterfgevallen. Dit is de meest uitgesproken oversterfte die de laatste
twintig jaar in de winterperiode is waargenomen. Deze oversterfte trof zowel
mannen als vrouwen. Er waren regionale verschillen: de hoogste oversterfte werd
waargenomen in Brussel (27,0%), terwijl de laagste oversterfte werd waargenomen
in Vlaanderen (9,8%). Het voor geslacht en leeftijd gestandaardiseerde sterftecijfer
was het hoogst in Wallonië in vergelijking met de andere regio’s.
Wat de risicofactoren betreft, waren de weersomstandigheden, de luchtverontreiniging
en de griepepidemie van gebruikelijke omvang, zodat het niet
waarschijnlijk is dat zij de tijdens de winterperiode 2019-2020 waargenomen
verhoogde mortaliteit verklaren. Daarentegen werd deze periode gekenmerkt
door de eerste golf van de COVID-19-epidemie. Gezien het aantal sterfgevallen
dat tijdens de winterperiode 2019-2020 aan COVID-19 werd toegeschreven (8 714
sterfgevallen), was de COVID-19-epidemie de belangrijkste risicofactor die de
tijdens deze periode waargenomen oversterfte zou kunnen verklaren.
In de winterperiode 2019-2020 was het aantal sterfgevallen door alle oorzaken
(exclusief COVID-19 sterfgevallen) statistisch significant gecorreleerd met
toenemende incidentie van ILI en dalende temperaturen. Er was geen correlatie
met de concentratie van zwevende deeltjes in de lucht, noch met de relatieve
vochtigheid. In ieder geval mag niet uit het oog worden verloren dat op grond van
Be-MOMO geen oorzakelijk verband tussen sterfte en risicofactoren kan worden
vastgesteld.
In de winterperiode 2019-2020 werd een wekelijks overzicht van de oversterfte aan
het Sciensano-influenzasurveillancebulletin toegevoegd, alsook aan het COVID-19
wekelijks epidemiologisch bulletin vanaf 25 maart 2020.