Dit rapport geeft epidemiologische cijfers over de kenmerken van COVID-19-sterfgevallen tijdens de eerste golf (1 maart 2020 tot 21 juni 2020), de intergolf (22 juni tot 30 augustus 2020) en de tweede golf (31 augustus 2020 tot 14 februari 2021) van de COVID-19- epidemie in België. Dit is de periode voordat de effecten van de landelijke vaccinatiecampagne, die begin 2021 van start is gegaan, konden worden beoordeeld. In totaal vielen er tijdens deze periode 21 860 COVID-19 sterfgevallen (43,9% in de eerste golf en 54,7% in de tweede golf).
Het COVID-19 mortaliteitssurveillancesysteem werd aan het begin van de epidemie ingevoerd om dagelijks COVID-19-sterftegegevens te verzamelen. De surveillance combineerde informatie over COVID-19-gerelateerde sterfgevallen uit drie surveillances (de ziekenhuissurveillance, de woonzorgcentra-surveillance en meldingen aan de regionale instanties van gezondheidsinspectie) via negen gegevensbronnen. Deze informatie omvatte de datum van overlijden, de geboortedatum, het geslacht, de gevalsclassificatie, het type plaats van overlijden, het type woonplaats (bv. woonachtig in een woonzorgcentrum), de postcode van de plaats van overlijden en van de woonplaats. Voortdurende verbeteringen met betrekking tot de gegevensverzameling leidden tot retrograde aanpassingen van de sterftecijfers. De verdeling over de geslachten was gelijkmatig (49,1% bij mannen en 50,8% bij vrouwen). Bijna alle overleden personen waren ouder dan 64 jaar en ongeveer de helft was ouder dan 84 jaar.
Uit gegevens over gehospitaliseerde COVID-19-patiënten bleek dat een hogere leeftijd, mannelijk geslacht en verschillende comorbiditeiten zoals hart- en vaatziekten en diabetes risicofactoren voor sterfte waren. Bovendien bevestigde de schatting van de “case fatality ratio” van COVID-19 in België dat de letaliteit hoger was in de oudere populatie en mannen. In de tweede golf waren er meer sterfgevallen in ziekenhuizen (61%) dan in woonzorgcentra voor ouderen (38%). Tijdens de eerste golf was deze verdeling daarentegen gelijkmatiger (50% in ziekenhuizen en 49% in woonzorgcentra). In de loop van de tijd nam de testcapaciteit toe en verbreedde de teststrategie, wat leidde tot een toename van het aandeel van de labo bevestigde COVID-19-gevallen onder de sterfgevallen (69% en 95% in respectievelijk de eerste en tweede golf).
De COVID-19-sterftecijfers na directe leeftijdsstandaardisatie (age-standardized mortality rate, ASMR), die rekening houden met de leeftijdsverdeling van de bevolking, toonden aan dat Brussel de hoogste ASMR vertoonde voor de totale periode en de eerste golf, en Wallonië voor de tweede golf (meer bepaald in de provincies Henegouwen en Luik). De ruwe COVID-19-sterftecijfers voor bewoners van woonzorgcentra lagen zowel voor de totale periode als voor de tweede golf dan weer hoger in Vlaanderen dan in de andere regio’s. 5 Een internationale vergelijking en rangschikking van de ruwe COVID-19-sterftecijfers is misleidend vanwege de zeer uiteenlopende methoden die worden gebruikt (bv. gevalsdefinitie, test- en screeningstrategie, rapportagemethode, beschikbaarheid van specifieke surveillance in woonzorgcentra, enz.). De methoden gebruikt binnen éénzelfde land kunnen ook veranderd zijn in de loop van de epidemie. Een betere vergelijking zal waarschijnlijk mogelijk zijn wanneer de landen klaar zijn met de analyse van de officiële overlijdensakten.
Niettemin stelden de snelle start van de COVID-19-surveillance in woonzorgcentra en het includeren van sterfgevallen bij mogelijke COVID-19-gevallen België in staat nauwkeurige cijfers te verstrekken over de COVID-19-sterfte. Dit hielp om de ernst van de epidemiologische situatie in woonzorgcentra te kunnen inschatten. De gerapporteerde COVID-19-sterfte kwam sterk overeen met de oversterfte ten gevolge van alle oorzaken in België. Deze oversterfte was een belangrijke indicator in de COVID-19- epidemie om te valideren dat de epidemiologische rapportage van COVID-19-gerelateerde sterfte correct gebeurde tijdens de epidemie.